De Rijksuniversiteit Groningen zoekt een jurist die als onderzoeker aan de slag moet met een ’juridische analyse van humor’. In de advertentie staat dat het onderzoek zich richt op wat nog wel is toegestaan aan ’beledigende’ humor en wat niet. Financiering komt van de Nederlandse Onderzoeksraad (NWO). Humor als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek en juridische begrenzing, hoe leuk is dat?
De pretentie van de universiteit om zoiets subjectiefs als humor te vangen in wetenschappelijke objectiviteit is hier het begin van alle argwaan. Zoals wij in het dagelijks leven meemaken, is humor vooral een gevóel. Wat voor de een gieren van het lachen is, kan bij een ander nog geen mondhoek in beweging brengen. Ook de humoristische bedoeling en ironie van een opmerking, een verhaal of een tekening, kan de ene helft van de bevolking volkomen helder zijn, maar ontgaat de andere helft met het grootste gemak.
En dan zijn er nog de clubjes mensen die ieder gevoel van humor ontberen en besloten hebben beledigd te zijn over wat er dan ook aan grappen, teksten en tekeningen voorbij kan komen. Zij doen gretig een beroep op het slachtofferschap der gekwetsten. Deze mensen zijn er in alle soorten en gezindten: van zwartekousenernst tot fanatieke moslims en D66-politici die geen cartoons verdragen, tot aan radicale antivaxxers die anderen graag alles naar het hoofd slingeren, maar zelf niet voor wappie uitgemaakt wensen te worden.
Humor als grap of belediging op het bord van de rechter is een gotspe. Maar het gebeurt. In 2007 toog een aantal moslimorganisaties in Frankrijk naar de rechter, om de hoofdredactie van Charlie Hebdo veroordeeld te krijgen wegens het publiceren van de Mohammed-cartoons uit de Deense krant Jyllands-Posten. De rechter vond die publicatie geen probleem, en we weten waartoe leden van de kwetsbare beledigde religieuze minderheid bij een volgende serie tekeningen op de redactie van Charlie Hebdo overgingen.
De Franse rechter beriep zich bij zijn uitspraak niet op zijn gevoel voor humor, maar op het recht op vrijheid van expressie. Dat recht kan in Europa van land tot land verschillen, maar uiteindelijk komt iedereen uit bij Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarin staan ook de mogelijke beperkingen van de vrije meningsuiting, zoals het oproepen tot strafbare feiten, de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen en de bescherming van de goede naam en rechten van anderen.
In het verdrag wordt humor als expressie niet apart vermeld. Wat beoogt de Rijksuniversiteit Groningen met een poging tot objectivering van humor en juridische toetsing als aparte categorie?
De leider van het onderzoek is de Italiaanse hoofddocent Alberto Godioli. Volgens de universiteit een expert op het terrein van de ’regulering van de vrije meningsuiting’. Regulering is een eufemisme voor begrenzing. Godioli gaf in 2019 een lezing over de vraag waar het recht om iemand te beledigen ophoudt. Zijn antwoord: daar waar iemand anders’ recht om níet beledigd te worden begint.
Maar dat recht bestaat hier niet. Wat het dichtst in de buurt komt, is bescherming tegen laster of smaad. Maar dat recht houdt geen rekening met de persoonlijke ervaring van spot, maar betreft onterechte aantijgingen die het maatschappelijke leven van iemand kunnen schaden. Niemand heeft het recht om niet beledigd te worden, benadrukte ook de premier toen een onderwijzer van een Rotterdamse school ondergedoken was na het tonen van een spotprent over moslimextremisme.
Er is een goede reden waarom het recht om niet beledigd te worden níet bestaat. Want of iemand beledigd is, hangt af van zijn of haar persoonlijke opvattingen, geloof, opvoeding en karakter. De opmerking, tekening of grap die de een beledigt, laat een ander koud. Gevoel en persoonlijke ervaringen zijn juridisch drijfzand en de poort naar een paranoia-samenleving waar het ieders opdracht is de ander te vrijwaren van elk ongemak.
Het is opmerkelijk dat humor een onderwerp van juridisch onderzoek is op een universiteit. Maar het past in deze tijd waarin eenieder die claimt gekwetst te zijn (voorlopig nog buiten de rechter om), z’n gelijk weet te halen.
Aan Amerikaanse en Europese universiteiten vrezen hoogleraren hun studenten per ongeluk te beledigen. Een onwenselijk gebruikt voornaamwoord kan al in strijd zijn met de opdracht tot inclusie en studenten de overtuiging geven dat ze buitengesloten worden. Met alle gevolgen van dien voor de hoogleraar.
Het is reden voor de rectoren van de universiteiten van Utrecht, Amsterdam en Leuven om bij de opening van het academisch jaar met klem te waarschuwen voor een toenemende intolerantie onder studenten en docenten jegens andersdenkenden. Het zou ons ieder moeten verontrusten dat zelfs de meest progressieve onderwijsinstellingen zich door linkse wokestudenten bedreigd voelen in hun academische vrijheid.
Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen naar welke humor nog door de beugel kan en welke niet meer, is minstens zo verontrustend. De leider van het onderzoek Godioli wil dat rechters kijken naar de humoristische bedoelingen van een schrijver of tekenaar, naar de boodschap die achter een grap of tekening schuil kan gaan en in hoeverre een auteur verantwoordelijk gehouden kan worden voor verschillende interpretaties van de grap, tekst of tekening.
Dit is de deur naar een samenleving waar het gesprek, de vrije uitwisseling van gedachten, stopt omdat een rechter je verantwoordelijk kan houden voor het gevoel en de beleving van een ander. Humor is geen onderwerp voor een rechter of voor een universiteit. Beste NWO, stop met de financiering van dit onderzoek. De lach zelf is een bevrijding. Wie dat wil ’reguleren’, vraagt om een gedachtepolitie.
Deze column verscheen op 29 september 2021 in De Telegraaf
Reactie plaatsen
Reacties